Klas 4: Ensembles in de klassieke muziek
Introductie
In deze les kijken we naar de verschillende ensembles (muziekgroepen) in de klassieke muziek. We beginnen bij de a capella koren uit de Middeleeuwen (500-1400) en komen uit bij de machtige symfonieorkesten van de Romantiek (1800-1900).
De ontwikkeling van de ensembles gaat hand in hand met de ontwikkeling van instrumenten. In de Middeleeuwen waren er nog maar weinig instrumenten die wat betreft volume mee konden doen met een koor. Dat veranderde in de loop van de eeuwen toen er instrumenten werden ontwikkeld die luider klonken en waarvan het geluid ver droeg.
Ook de gebouwen waar de muziek ten gehore werd gebracht werden steeds groter. Rond 1900 werden er muziekstukken geschreven voor wel 200 musici (orkest en koor).
Ensembles
In de Middeleeuwen zong men veel in de kerk. Men gebruikte daar nog geen instrumenten bij.
In de Renaissance ontstonden veel instrumenten. Aan het einde van deze periode in de geschiedenis schreef Monteverdi de eerste opera’s waarbij zowel gezongen als gespeeld werd op verschillende instrumenten.
Er werd steeds meer op verschillende instrumenten en in verschillende samenstellingen gemusiceerd. Er werd muziek geschreven voor solo-instrumenten (bijvoorbeeld orgel, cello, viool). Voor orkesten met koor maar ook voor kleinere ensembles. Hieronder zie en hoor je een strijkkwartet en een klavecimbel die muziek van Johann Sebastian Bach speelt.
Niet alle muziek werd in grote concertzalen gespeeld. Ook in kamers werden voorstellingen gegeven. De muziek die daarvoor werd geschreven noemen dan ook kamermuziek. De uitvoerende muziekgroepen noemen we een kamerkoor en kamerorkest. Een heel populair ensemble uit het classisisme was het pianotrio. Meestal bestond deze muziekgroep uit piano, cello en viool. Joseph Haydn schreef tientallen muziekstukken voor dit ensemble.
We zijn aangekomen in de Romantiek. Er werd muziek gemaakt voor solisten, voor enorme symfonieorkesten en alles wat daartussen zit.
Overzicht culturele stromingen
Middeleeuwen 800-1400
In deze periode werd er Gregoriaanse muziek gezongen in de kerken en kloosters. Maar er was ook volksmuziek in de steden en aan de hoven van vorsten. Daar gebruikte men ook eenvoudige muziekinstrumenten zoals trommels, blaasinstrumenten en de luit.
Renaissance 1400-1600
Deze periode kenmerkt zich door veel uitvindingen op veel verschillende terreinen. Door deze ontwikkeling ontstonden er nieuwe instrumenten zoals de viool, blaasinstrumenten en het klavecimbel.
Barok 1600-1750
In de Barok werd door veel componisten het gevoel aan de muziek toegevoegd. De begeleiding en de zang werden zo gecomponeerd dat de luisteraar meegenomen werd in het gevoel van het verhaal waarover gemusiceerd werd. Dat gebeurde zowel in de opera’s als in de religieuze passies.
Classisisme 1750-1800
In het Classisisme (daar waar klassieke muziek haar naam aan te danken heeft) werd er weer gestreefd naar orde en helderheid in de muziek. Tierelantijnen en muzikale versieringen verdwenen wat op de achtergrond.
Romantiek 1800-1900
De Romantiek vormde daar weer een reactie op. Het is de periode van het grote gevoel en het grote gebaar in de muziek. Kommer, kwel, liefde en verdriet werden uitvoerig bezongen en gespeeld.
Extra
Deze solist heeft wel een heel bijzonder instrument gevonden..
Andere lessen
- Klas 3: Do-re-miDo-Re-Mi
- Klas 3: Een band als een huisEen band als een huis
- Klas 3: Noach (een hoorspel)Noach (een hoorspel)
- Klas 4: BreukenotenBreukenoten, rekenen met noten
- Klas 4: Ensembles in de klassieke muziekEnsembles in de klassieke muziek
- Klas 4: Mineur en majeurMineur en majeur